Alle stammen van Israël kwamen bij David in Hebron en zeiden tegen hem:
‘Hier zijn we, uw eigen vlees en bloed. Ook vroeger al, toen Saul nog over ons regeerde, was u degene die de troepen van Israël aanvoerde. De HEER heeft u beloofd:
Jij zult Mijn volk, Israël, weiden; jij zult vorst over Israël zijn.’ De oudsten van Israël kwamen bij de koning in Hebron. Daar sloot koning David ten overstaan van de HEER een verdrag met hen, en zij zalfden hem tot koning van Israël. David was dertig jaar toen hij koning werd en hij regeerde veertig jaar:
vanuit Hebron regeerde hij zeven jaar en zes maanden over Juda en vanuit Jeruzalem regeerde hij drieëndertig jaar over heel Israël en Juda.